Kees Thies biedt zijn lezers in Thiesloos tijdperk tot 2015 een verhaal

27 december 2014

DORDRECHT - Kees Thies keert op zijn vaste plek in AD De Dordtenaar terug - in 2015 - met zijn blik op de toestand in Dordrecht en de wereld. Hij wil niet geheel onzichtbaar zijn en publiceert een kerstverhaal. Eens stond het in het blad DIEP.

Poffertjessalon VISSER - Jaap Mol is de enige eigenaar na het pensioen van Frans van der Leeden - is het begin van het verhaal van Kees, waar ook sneeuw een rol in speelt.

 

winter20102-jpg20130628-5500-s7bpxo_originalArchibald Bruisckens begint aan zijn derde Duveltje van die middag in Visser’s poffertjessalon. Sneeuw in Dordt is prachtig om te zien, maar het stemt hem ook ietwat weemoedig. Hij voelt zich leeg en het bestaan schijnt hem deze donderdag voor Kerst zinlozer toe dan ooit. Wat had hij tot dusver nu helemaal bereikt in het leven?

Een baantje als advertentie-opmaker bij het lokale sufferdje met een matig salaris en weinig vooruitzichten. Naast zijn baan zijn er de boeken. Archibald verzamelt ze, leest ze vertroetelt ze en bewondert ze. Zijn Dickens-verzameling, bestaande, uit eerste drukken, vroege edities in vele talen, fraai geïllustreerde Nederlandse uitgaven, moderne vertalingen en allerhande wonderlijke bespiegelingen op het ‘moederboek’, is zelfs van wereldfaam.


Hij bekijkt zichzelf in een laaghangende reclamespiegel en zucht berustend in het beeld dat hij voorgeschoteld krijgt: een man van middelbare leeftijd met een gevuld postuur en een typisch Dordtse, ietwat rauwe kop; geboren en getogen in de ouwe binnenstad, op een plek waar nu een onooglijke woontoren staat.


Archibald is Dordtser dan Dordts. Pa was slager op de Voorstraat en moeder maakte huisjes schoon van plaatselijke notabelen in grote herenhuizen aan de Singel en de Vrieseweg. Beide ouders zijn alweer een tijdje dood en veel échte vrienden heeft Archibald niet. De familie is klein: een zus in Sterrenburg en een broer die sinds kort in een Zwijndrechtse doorzonwoning zit. Beiden zijn getrouwd en hebben kinderen. Archibald woont alleen. ,,Nou ja, samen met mijn boeken,” zegt hij meestal als iemand hem naar zijn privé-situatie vraagt.


Eigenlijk had Archibald altijd al een beetje een afkeer van het overspannen gedoe rond die feestdagen gehad. Het is hem dan altijd te druk in ‘zijn’ binnenstad en dit jaar is het zelfs drukker dan ooit. Nee, december is niet bepaald Archibalds lievelingsmaand.
Hij neemt een laatste slok van zijn bier, staat op, groet de café-eigenaar en loopt naar buiten. De vertrouwde geluiden van het Scheffersplein worden gedempt door enkele centimeters sneeuw. Archibald moet even grinniken als hij het witte toefje op het hoofd van Ary ziet.
Tijd voor een portie kibbeling op het Vrieseplein. Daar aangekomen constateert Archibald dat het nu spiegelglad is. Halverwege de brug is het voorzichtig schuifelen geblazen en meer dan eens moet hij zich vastklampen aan bloembakken en halfhoge muurtjes om niet tegen de kinderhoofdjes te kwakken. Met veel kunst en vliegwerk weet hij zich aardig staande te houden.


Op een van de bankjes van het plein ziet Archibald een magere man zitten. Hij hangt wat voorover gebogen en zijn ogen, hoewel nauwelijks zichtbaar vanwege lange slierten ongewassen haar, schieten alle kanten op. Ondanks dat lange haar, een overblijfsel uit de ‘early seventies’, is hij aan de bovenkant al behoorlijk kaal. Er bevinden zich wondjes op zijn gezicht en het toch al niet florissante totaalplaatje wordt  afgemaakt door een enorme hangsnor, waarin zich overduidelijk nog een restvoorraadje gele vla bevindt.


Archibald kent hem. Het is Arnout… een junk. Hooguit 45 is hij nu, maar hij toont twintig jaar ouder.
Wekelijks geeft Archibald Arnout een eurootje, soms twee en de oude junk neemt zijn geld aan als een vanzelfsprekendheid. Een bedankje zit er nooit in. Arnout ziet Archibalds bescheiden donaties als een vorm van boetedoening omdat Archibald het, in zijn ogen, nu eenmaal beter getroffen heeft dan hij. Arnout en Archibald zijn generatiegenoten, waren ooit zelfs klasgenoten en hun toekomstperspectieven lagen ooit op zijn minst gelijk. Ondanks zijn eeuwige gejaagdheid groet Arnout zijn ouwe schoolmakker nog altijd als ze elkaar kruisen op Statenplein of het Vrieseplein. Dan vraagt hij om geld en hij beledigt Archibald steevast als de opbrengst dit keer maar één euro is in plaats van twee. ,,Hé, jij heb toch poen zat man. Is dat alles wat je kan missen? Als Archibald dan quasi geïrriteerd iets terug wil zeggen, is hij meestal alweer vijftig meter verder.


In gedachten gaat Archibald dertig jaar terug. Arnout was een knappe gozer en ook nog eens behoorlijk bijdehand. Altijd haantje de voorste, in het gymlokaal, op het voetbalveld, maar vooral op schoolfeesten bij de meisjes. Arnout was hoofdredacteur van de schoolkrant, schreef de mooiste verhalen en gedichten die te lezen waren in het literaire Dordt Boek en soms zelfs in de plaatselijke kranten.

Eigenlijk was Archibald, die zelf ook schrijfaspiraties had best wel een beetje jaloers op hem. Archibald kon goed met de pen overweg, maar het was duidelijk dat Arnout de meest begenadigde schrijver van de twee was. Samen zaten ze in lees- en schrijfgroepjes, bezochten ze literaire avonden in Het Hof en vormden ze het lokale Dickens-genootschap. Het was in 1979 dat ze samen in het café een afscheidsborrel dronken: Arnout ging verhuizen naar Amsterdam waar hij het als schrijver, maar in eerste instantie als student Nederlands en Engels, helemaal zou gaan maken. Wat er vanaf daarna allemaal precies gebeurd is zal Archibald nooit weten. Ooit heeft hij Arnout er naar gevraagd, maar diens antwoorden waren onsamenhangend en ontwijkend. Pas veel later hoorde Archibald dat er in Arnout’s leven een hoop gepasseerd was.

Een incest-trauma dat pas boven kwam toen hij eenmaal op de opleiding zat, leidde tot een totale ontsporing die gepaard ging met veel drank- en drugsgebruik. Gevolg in vogelvlucht: studie niet afgemaakt, relatie op de klippen, twee niet erkende kinderen, familieruzies, familierechtszaken, een karrenvracht aan schulden, een paar winkeldiefstallen, een inbraak, knokken met de politie, een celstraf en daarna ‘no place to go’. Zo ontstaat ‘een leven op de keien.’


Archibald staat bij de viskraam en observeert zijn ouwe klasgenoot, die een sjekkie in de ene hand en een blikje bier in de andere vast houdt. Hij is druk in gesprek, al is er niemand in zijn buurt. Met wie zou hij in gedachten op dat bankje zitten? Leven zijn ouders nog? Hoe kon het in zijn leven zo mislopen? En waar zal Arnout deze Kerst doorbrengen? Archibald zou het hem eigenlijk moeten vragen, maar is bang om het antwoord te horen.
Archibald weet dat Arnout wel eens onder de brug sliep. Niet élke nacht trouwens, want steeds was het weer afwachten of z’n matras er nog lag. Waren het in de zomer baldadige jongeren die zijn slaapplek in het water van de Vest gemieterd hadden, nu was het de gemeente die besloten had om de slaapplekken onder de Sint Jorisbrug te verwijderen. Niet dat Arnout er écht rouwig om was. Zo ’s nachts onder die brug is, zeker in december, geen pretje. En dus sukkelde Arnout de laatste tijd regelmatig naar het Achterom, waar het gezelschap ook niet bepaald aangenaam was, maar waar je in ieder geval droog en uit de tocht lag. Nadeel is dat het er behoorlijk naar pis stonk, maar op den duur wende dat wel.


Met in zijn hand een paar blikjes supermarktbier staat Arnout op voor een doelloos loopje. Dan ziet hij Archibald staan en loopt zijn kant op. Haastig zoekt Archibald naar muntstukjes in zijn broekzak, maar tot zijn verbazing vraagt Arnout dit keer niet direct om geld. ,,Morgenavond, kerstavond, slaap ik in een écht bed,” grijnst hij nagenoeg tandeloos.  ,,Da’s best lekker zo nu en dan al moet je bij het Leger des Heils wel vroeg binnen zijn. ,,Weet je wat het is?,” vertelt hij, op de optimistische toon die hem, ondanks zijn zorgelijk bestaan, toch zo eigen is. ,,Je haalt nog eens wat slaap in. Onder die brug had je wel eens van die nachten dat je wel lag, maar niet echt sliep.

Nou ja, soms een uurtje, maar dan was er altijd wel iets waardoor je wakker werd: luidruchtige gesprekken van stomdronken lotgenoten, een vechtpartijtje of iemand die je drank probeerde te jatten. Meestal ging ik dan maar wat lezen, tenminste als er op mijn slaapplek genoeg licht was.” Arnout is dol op lezen. Vol trots toont hij Archibald het boek ‘De gelukkige klas’ van Theo Thijssen, dat in oktober gratis verstrekt werd in alle bibliotheken van Nederland. ,,Je kon zó naar binnen lopen en er een pakken. Er was helemaal niemand die me dat verbood,” vertelt Arnout, die zich op dat moment héél eventjes gelijkwaardig gevoeld moet hebben ten opzichte van de rest van de wereld. Een walm van alcohol, vermengd met iets zuurs komt Archibald tegemoet en hij wendt opvallender dan hij het bedoelde zijn hoofd af.


In de ogen van zijn oude vriend ziet Archibald de passie terug van de ambitieuze student die Arnout ooit was. Blij met een boek… blij met één boek. Bij het weglopen wil Archibald ‘Prettige Feestdagen’ zeggen, maar net op tijd weet hij zich in te houden.
Donderdagavond is koopavond in Dordt en dat betekent Hema-avond. Archibald kijkt er de laatste tijd stiekempjes steeds meer naar uit. Eigenlijk is het een van de laatste vaste afspraken die hij nog over heeft. Eten bij de Hema mag culinair gesproken dan niet zoveel voorstellen, je krijgt er toch altijd wel waar voor je geld en het gezelschap is meestal aangenaam.


Als Archibald binnenkomt ziet hij Klaas Naaktgeboren zitten… zijn beste vriend en eveneens oude klasgenoot. ,,Hoi Vaag”, roept Archibald. Hij noemt zijn vriend eigenlijk nooit bij de voornaam. Sinds jaar en dag spreekt iedereen hem aan als ‘Vaag’ of soms als ‘Klaas Vaag’, hetgeen alles met diens zweverige taalgebruik en ondefinieerbare levenswijze te maken heeft. In een vorig leven was Klaas kraker en beroepsactievoerder, hij deed ‘vage zaken’ in de kunst, zat als drummer in een psychedelisch sixties-bandje en ooit vormde hij samen met Archibald en Arnout het bestuur van een zelfbenoemd Dordts schrijversgenootschap.

Op iets van een carrière of op z’n minst een baan had nooit iemand hem kunnen betrappen. Klaas is door de jaren heen een tevreden klant van de ‘soos’ geworden en dankzij een of ander onduidelijk nekletsel hoeft hij niet aan de sollicitatieplicht te voldoen. Archibald vraagt zich altijd af hoe het toch mogelijk is dat zijn vriend nooit geldgebrek lijkt te hebben, terwijl hij er altijd piekfijn verzorgd bij loopt, dure sigaretten rookt, overwegend Ierse whiskey drinkt en elke dag met de Britse Times onder de arm loopt. Teert hij op oud familiegeld? Het is en blijft een vaag verhaal en Archibald durft het hem nooit op de man af te vragen. Uit zichzelf zou Klaas er trouwens toch nooit iets over loslaten.


Archibald vertelt Klaas het verhaal van hun beider klasgenoot Arnout. Eerst is het nog lachen geblazen, maar later wordt het stil aan tafel als op deze avond vóór Kerstavond tot de beide vrienden doordringt hoe een volwassen vent in de koude nacht onder een brug of in een half afgebroken winkelpand op een matrasje een boek ligt te lezen en die door het lezen voor één moment vergeet in wat voor uitzichtloze situatie hij zich bevindt. Dan staan ze op… precies tegelijk. Ze rekenen af, trap af, Hema uit, richting Vrieseplein.
Arnout zit daar nog steeds. De vrienden nemen hem mee naar de bovenwoning van Archibald aan het Vlak. Er wordt geen woord gesproken en Arnout is te verdoofd om te protesteren.


Eenmaal binnen wordt Arnout in bad gestopt. Zijn kleren verdwijnen in de allesbrander in de woonkamer. Terwijl Archibald in kledingkasten rommelt helpt Klaas Arnout uit bad en knipt zijn haar.Archibald komt de badkamer binnen en legt zijn mooiste pak neer.

Nog steeds heeft niemand gesproken. Terwijl Arnout zich aankleedt, dekken Archibald en Klaas de tafel. Die staat nu vol met brood, broodbeleg en wijn. Niemand heeft nog een woord gezegd als de drie mannen zich aan tafel begeven. Zwijgend wordt er gegeten. In de verte schalt kerstmuziek uit een café. Archibald haalt uit zijn kast een boek tevoorschijn en Arnout kijkt er minutenlang bewonderend naar. Het is een prachtige, gebonden heruitgave van Dickens ‘A Christmas Carol in Prose’, met illustraties van John Leech. Nadat hij drie volle minuten in opperste bewondering naar het boekomslag heeft zitten turen, begint Arnout, in perfect Engels voor te lezen. Archibald en Klaas zakken achterover in hun stoel en luisteren urenlang met gesloten ogen.


 ‘… and it was always said of him, that he knew how to keep Christmas well, if any man alive possessed the knowledge. May that be truly said of us, and all of us! And so, as Tiny Tim observed, God bless Us, Every One!’
De Wolwevershaven is nu helemaal wit. Dwarrelende vlokjes vervagen de contouren van het pand Stockholm. De Damiatebrug rust in een donzen dekbed van zachte sneeuw en het zwart van de oude vaartuigen op hun vaste ligplaats contrasteert heftiger dan ooit. Zo heel af en toe komen schilderijen van Jacob van Strij tot leven.

Kerstavond viel vroeg dat jaar voor drie ouwe schoolmakkers in Dordrecht.

 FOTO: Trudi de Zeeuw

Gerelateerde wijken:
Gerelateerde straten:
Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.