Politicus Tijs de Bree vindt dat eerste vrouwelijk kamerlid Suze Groeneweg niet vergeten mag worden

13 maart 2015

DORDRECHT – Het eerste vrouwelijke kamerlid van Nederland, SUZE GROENEWEG, is meer dan iemand die een straat heeft in Dordrecht.Ze hoort bij het verhaal van Zuid-Holland-Zuid en meer dan dat.  Strijensas in de Hoeksche Waard was haar geboortedorp in 1875.

Ze gaf net in de nieuwe eeuw nog les aan een school in Dordrecht: de zogeheten gemeenteschool 2.

Volgens Tijs de Bree (38), die een aantal jaren in de Hoeksche Waard (Puttershoek) woonde, behoort Suze Groeneweg tot de   'pioniers' die moeten we koesteren. ,,Zij banen de weg voor velen. Emancipatie en participatie!” 

De Bree is nu lijsttrekker voor de PvdA bij de Statenverkiezingen in Overijssel en noemt haar naam in zijn verkiezingsverhaal.  Hij doet dat vanuit zijn woonplaats Laag Zuthem (eens gemeente Heino en nu gemeente Raalte).

O0k de toenmalige dorpsveldwachter van Strijensas, de nog ouder dan honderd jaar geworden Van Nimwegen, stond na de tweede oorlog nog lange tijden de pers te woord over zijn beroemde dorpsgenoot. Hij zette haar op het voetstuk van zijn herinneringen.

Suze Groeneweg is nog steeds onderwerp van onderzoek. Een voorbeeld:

 

 

© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Astrid de Beer, Groeneweg, Susanna, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Groeneweg [13/01/2014]  Geadopteerd door Erfgoedhuis ZH en Adriana de Haan

GROENEWEG, Susanna (geb. Strijen, Zuid-Holland 4-3-1875 – gest. Barendrecht, 19-10-1940), onderwijzeres, politica, eerste vrouw in de Tweede Kamer. Dochter van Arie Groeneweg (1833-1899), winkelier en landarbeider, en Emmigje de Ruiter (1831-1906). Susanna Groeneweg bleef ongehuwd.

Susanna (Suze) Groeneweg werd geboren in het Zuid-Hollandse Strijensas (Hoekse Waard), als derde kind en oudste meisje in een eenvoudig gezin met vijf kinderen. Bij de aangifte van de kinderen noemde haar vader zich winkelier of landarbeider. Dankzij de inspanningen van haar moeder, die op latere leeftijd zichzelf had leren lezen en schrijven, mocht Suze in 1889 naar de Rijksnormaalschool in Numansdorp om door te leren voor onderwijzeres. Groenewegs loopbaan in het onderwijs begon in 1893 in haar geboortedorp. Daarna was zij achtereenvolgens onderwijzeres in Duivendijke, Krimpen aan de IJssel, Dordrecht en Montfoort, waar zij lesgaf aan het Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes. Uit onvrede over de slechte behandeling van de meisjes sloot ze zich in 1902 aan bij de Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BNO). Ook was ze actief in de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, van 1920 tot 1928 als hoofdbestuurslid.

In 1903 werd Suze Groeneweg op een 1-meiviering lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Dat najaar verhuisde ze naar Rotterdam, waar zij als onderwijzeres in dienst kwam van de gemeente. Al snel zat ze in het Rotterdamse afdelingsbestuur van de SDAP. Ze wist haar aanvankelijke verlegenheid te overwinnen en werd een bevlogen spreekster op partijcongressen en betogingen. In 1918 vertelde ze hoeveel last ze had gehad van haar verlegenheid: ‘voor partijgenoten van naam, die ik aan zag komen, schoot ik soms maar een zijstraatje in, ik wist eigenlijk niet hoe ik ze groeten moest en in mijn twijfel dacht ik dan maar: “laat ik er maar een ommetje voor over hebben!”’(Sumatra Post, 9-8-1918).

Naar het hart

Suze Groeneweg ontwikkelde zich tot een actief SDAP-propagandiste. Daarbij richtte ze zich ook op vrouwen: in 1905 richtte zij een vrouwenpropagandaclub op binnen de Rotterdamse afdeling van de SDAP, met als doel het propageren van de ideeën van de SDAP onder (arbeiders)vrouwen. Een aparte, zelfstandige vrouwenorganisatie was volgens Groeneweg echter niet nodig, want dat zou aan vrouwen alleen maar een stempel van ongelijkwaardigheid geven, en ‘als men er langs de gewone weg kan komen moet men niet een buitengewone kiezen’ (Het Volk, 24-12-1917). Groeneweg was dan ook een fervente tegenstander van de in 1908 onder voorzitterschap van Mathilde Wibaut opgerichte Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (BSDVC). Ze beschouwde de BSDVC als ‘een levend verwijt’ aan de SDAP en mede door haar tegenstand duurde het tot 1914 voordat de BSDVC landelijk erkend werd binnen de SDAP (Outshoorn, 65).

De verstandhouding tussen Groeneweg en de BSDVC werd in de loop der jaren wel beter, maar zou nooit echt hartelijk worden. Groeneweg voelde zich niet thuis in een vrouwenorganisatie en sprak ook niet graag voor uitsluitend vrouwelijk publiek: ‘’t Allerliefst (…) spreek ik voor een gemengde zaal, voor mannen en vrouwen, dan ben ik in m’n element, dan voel ik me opgestouwd, en ik voel dat ik de zaal meekrijg. Voor vrouwen alleen spreek ik niet gaarne’ (Sumatra Post, 9-8-1918). Er werd haar meermalen verweten dat zij eerder ‘de mannen naar het hart sprak’ dan de vrouwen (gecit. Jansz, 39).

Intussen maakte Suze Groeneweg gestaag carrière in de partij. In 1908 werd ze lid van het Federatiebestuur en in 1914 werd ze gekozen tot lid van het landelijke bestuur van de SDAP, een functie die ze tot 1936 behield.

Eerste vrouw in Tweede Kamer

Na jaren van kiesrechtstrijd werd in 1917 een grondwetswijziging doorgevoerd: mannen kregen algemeen kiesrecht, vrouwen passief kiesrecht, Het betekende dat vrouwen zelf geen stem mochten uitbrengen. Toen op 3 juli 1918 de eerste verkiezingen na deze grondwetswijziging plaatsvonden, werd Suze Groeneweg als eerste vrouw in de Tweede Kamer gekozen. Voor de BSDVC was het een tegenvaller dat juist zij, en niet Carry Pothuis, die als derde op de Amsterdamse kandidatenlijst van de SDAP stond, was gekozen.Toch zond de BSDVC haar een gelukstelegram. Dit telegram was voor Heleen Ankersmit, secretaris van de BSDVC, reden om per direct haar partijlidmaatschap op te zeggen.’t Lijkt wel een ruzie tusschen jaloersche buurvrouwen’, aldus De Tijd, ‘O heerlijke eenheid der SDAP!!!’ (13-7-1918).

Als eerste – en tot 1921 enige – vrouw in de Tweede Kamer baarde Groeneweg het nodige opzien. De hele vaderlandse pers stond bij haar op de stoep en er moesten in het gebouw van de Kamer aanpassingen worden aangebracht, zoals een eigen kleedkamer voor Groeneweg. De gang die erheen leidde werd al snel ‘het Groenewegje’ genoemd. Tijdens haar maidenspeech – op 7 november 1918 – ging zij in op de moeilijke positie van de moeders, vrouwen en verloofdes van de gemobiliseerde soldaten. ‘Een echt vrouwelijke speech’, oordeelde De Tijd (8-11-1918). De ex-onderwijzeres Groeneweg toonde als politica een grote werkkracht. Ze bereidde zich altijd gedegen voor, bleef rustig, wist ingewikkelde zaken goed uit te leggen en was een gevat debater. Daarmee wist ze zich op te werken tot een gezaghebbend beroepspolitica: vanaf 1919 combineerde ze haar werk in de Kamer met het lidmaatschap van Provinciale Staten van Zuid-Holland (1919-1937) en de Rotterdamse gemeenteraad (1919-1931).

Groeneweg hield zich vooral bezig met onderwerpen als vrouwenrechten, antimilitarisme, drankbestrijding, onderwijs, ontwapening en zuigelingen- en moederschapszorg. Ze bepleitte daarbij zoveel mogelijk gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zo ageerde zij tegen het feit dat vrouwelijke aspiranten voor de Rijkskweekschool verplicht waren een geneeskundige verklaring in te dienen, terwijl mannelijks aspiranten dat niet hoefden (De Tribune, 10-2-1922). Ze verdedigde het recht op betaalde arbeid voor vrouwen, al hoopte ze dat er een tijd zou komen waarin gehuwde vrouwen niet meer buitenshuis hoefden te gaan werken. Dit kwam haar op scherpe kritiek van de BSDVC te staan. Ook bepleitte Groeneweg betaald zwangerschapsverlof voor getrouwde en ongetrouwde vrouwen. In 1929 kwam er uiteindelijk een afgezwakte regeling tot stand: zwangerschap en bevalling werden als ‘ziekte’ opgevat, en zo werd de verlofregeling via de ziektewet ingevoerd – onder druk van de confessionele partijen gold deze regeling alleen voor getrouwde vrouwen. Het was een voorbeeld van de compromissen die Groeneweg bereid was te sluiten.

Afscheid

In 1931 werd Groeneweg – opnieuw als eerste vrouw – beëdigd als onbezoldigd ambtenaar van de Burgerlijke Stand en was daarmee de eerste vrouw in Nederland die een huwelijk voltrok. De laatste jaren van haar Kamerlidmaatschap had zij te kampen met toenemende gezondheidsproblemen. In 1937 verliet zij de Kamer. Ter gelegenheid van haar afscheid liet het partijbestuur een gedenkboek samenstellen: Suze Groeneweg. Haar betekenis voor de arbeidersbeweging, met veel lof van vooraanstaande partijleden als Vorrink, Vliegen en Albarda. In dat jaar werd ze ook benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, samen met partijgenoot Vliegen – ze waren de eerste SDAP-Kamerleden die deze onderscheiding kregen. Hierna trok ze zich terug in haar huis in Barendrecht, waar ze sinds 1933 woonde. Op 19 oktober 1940 stierf Suze Groeneweg, 65 jaar oud. Onder grote belangstelling werd zij op 23 oktober begraven op de Algemene Begraafplaats Crooswijk te Rotterdam.

Reputatie

Suze Groeneweg is vooral bekend geworden als de eerste vrouw in de Tweede kamer. Zij had daar een gedegen reputatie. De liberale politicus P.J. Oud noemde haar ‘geen katje om zonder handschoenen aan te pakken’(PDC). Lange tijd heeft zij als (bijna) enige vrouw moeten opereren in een mannenwereld, terwijl ze tegelijk kritiek kreeg van de meer feministisch gestemde vrouwen in de partij. Groenewegs nagedachtenis wordt levend gehouden door de Suze Groenewegschool (het opleidingsinstituut van de PvdA) en een tweejaarlijkse Suze Groenewegprijs voor roldoorbrekende initiatieven in de opvoeding, uitgereikt op Internationale Vrouwendag. Verder zijn er verschillende plaatsen in Nederland die een laan (Rotterdam, Amstelveen, Vlissingen), straat (Eindhoven, Culemborg, Pijnacker, Tiel) of erf (Dordrecht en Voorschoten) naar haar hebben vernoemd.

Naslagwerken

BWSA; PDC.

Publicaties

  • Welk belang heeft de arbeidersvrouw bij het werken der SDAP? (Rotterdam 1906).
  • Vakbeweging en geheelonthouding (z.p. 1916).
  • Het moederschap in eere! Een pleidooi voor moederschapszorg (Amsterdam 1918).
  • Het algemeen vrouwenkiesrecht een mannenbelang (Amsterdam z.j.).
  • Drankbestrijding als moederschapszorg (Utrecht 1921).
  • Al geesteslicht, al wetensmacht! Amsterdam 1933)
  • Onze plicht en onze vreugde (Amsterdam 1927).
  • Een eereschuld aan de moeders: kamerrede gehouden op 14 maart 1929.

“De vrouw

Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.